Historisch Nieuw-Weerdinge |
||
Grepen uit het verleden van de
Drentse veenkolonie Nieuw-Weerdinge
|
||
|
|
||||
Onstaan van Nieuw-Weerdinge |
Omstreeks 1850 vormde
Zuidoost Drenthe het enige aaneengesloten hoogveengebied in het noorden
van Nederland, waar nog niet op grote schaal turf werd gewonnen. Vanaf de
17e eeuw was men in het noorden van Drenthe reeds met ontginning begonnen.
Men was rond Nieuw Weerdinge nog niet begonnen, omdat de andere gebieden
ruimschoots in de behoefte aan turf konden voldoen en deze hoek nogal afgelegen
lag. Het lag zo geïsoleerd ten opzichte van de grote afzetmarkten en
van de bestaande natuurlijke en gegraven waterwegen, dat ontsluiting van
het gebied voor 1850 te grote investeringen vergde. Dat veranderde in de
tweede helft van de negentiende eeuw: toen werd Nieuw Weerdinge de grootste
turfleverancier van ons land.
Kort na 1850 leefden er nog maar een paar duizend mensen. Dit uitgestrekte veengebied vormde een onderdeel van het Bourtanger Moor, dat met een oppervlakte van bijna 50.000 hectare tot één van de grootste veencomplexen van Noord West Europa behoorde. In het oosten werd het Zuidoost Drentsche veencomplex van Westerwolde afgesneden door het beekdallandschap van de Ruiten AA, terwijl het Schoonebeekerdiep de zuidgrens met Bentheim vormde. De uitgestrekte gebieden behoorden tot de gemeenschappelijke gronden van de boeren en deze hebben zeker niet eeuwenlang onaangeroerd, woest en ledig gelegen, zoals de algemene opvatting wil. Het werd benut als weidegrond voor het vee, voor de eigen brandstofvoorziening en bovenal voor de verbouw van boekweit, die in de loop van de achttiende eeuw en vooral in de negentiende eeuw enorme vormen aannam. De boeren van Weerdinge, Valthe en Roswinkel en de monniken van het klooster in Ter Apel waren al op verschillende manieren werkzaam in dit gebied. Woest en ledig: * Roswinkel wordt voor het eerst in 1327
vermeld. De acte, een vertaling uit 1471, betreft een rechtelijke uitspraak
over een geschil tussen het Klooster van Schildwolde en de buurtschap
Weerdinge. Het Klooster, dat een voorwerk in Ter Apel bezat, kreeg in
de uitspraak het gebruiksrecht op een stuk veen toegekend tegen een jaarlijkse
vergoeding. Dit gebied lag ten westen van het latere Ter Apel en ten noorden
van Roswinkel en werd de Weerdingermarke genoemd. "Assen, 2 september 1851 Ik neem de vrijheid U Ed.Achtbare mede te delen, dat de betrekking tusschen Folkers en Gortemaker en de markegenoten van Weerdingemarke ook na ontvangst van uwen brief van den 30 Aug. jl no.232 niet regt duidelijk is. Indien ik die brief goed begrijp dan hebben Folkers en Gortemaker van het laten loslopen van de stieren op de markt van Weerdinge het regt verkregen om op dieselfde markte twee koeijen te laten grazen. Maar welk voordeel is nu aan zijde van de marktgenoten? Is het misschien de gelegenheid continu vee te kunnen laten dekken? De vraag of Folkerts en Gortemaker kunnen worden vervolgd, hangt af van de vraag, of zij houders zijn. Zij kunnen naar mijne beschouwing alsnog geacht worden houders te zijn, wanneer hunne stieren steeds, zoowel bij dag als des nachts op de Weerdinger marke gevonden worden, en zij zich tevens het gebruik der stieren, ongeacht het gebruik, dat anderen daarvan maken ook voor hun vee hebben voorbehouden. Zij kunnen dit echter niet meer, wanneer die stieren soms worden gestald en een ander dan Folkers en Gortemaker met die stalling is belast. Het kan zijn, dat ik in mijne opvattingen dwaal. Ik ben in ieder geval, uwe nadere inlichtingen ten spoedigste verwachtende, teneinde de dagvaardingen, zo de vervolging moet plaats hebben, terstond daarna te kunnen bewerkstelligen. De ambtenaar van het O.M bij het Kantongeregt
te Assen Ontsluiting van de venen Oorspronkelijk was het de bedoeling, dat ook de venen van de Marke van Weerdinge een verbinding zouden krijgen met het Oranjekanaal. Al in 1863 maakten de Gedeputeerde Staten hier melding van in hun jaarverslag. Mr.C.Hidding te Arnhem, die naast marke genoot van Noord en Zuidbarge ook deelnam in de Marke van Weerdinge, had hierover al overeenstemming bereikt met de marke genoten van Weerdinge en Roswinkel. Hij diende bij de provincie een verzoek om subsidie in, welke werd gehonoreerd onder zeer speciale voorwaarden. Hij zou in ieder geval vijfentwintig duizend gulden ontvangen. En als hij de Weerdinger Veenen zou weten te verbinden met het Oranjekanaal zou hij honderdduizend gulden aan steun ontvangen. De provincie wilde hiermee een dam opwerpen om te voorkomen, dat er een verbinding zou worden gemaakt met het Groninger kanalenstelsel. Men zou dan immers gedwongen worden om alle turf via de Stad Groningen af te voeren. Alle betrokkenen ontraadden ten sterkste deze voorwaarden te aanvaarden, omdat de liberale overheid hier nooit mee in zou stemmen. De betrokkenen wilden bovendien niet van Groningen afhankelijk zijn. Onder deze druk liet de provincie de voorwaarde vallen en in 1866 diende de minister een wetsvoorstel in om de ton subsidie toe te kennen. De Tweede Kamer stemde met het voorstel in, maar de Eerste Kamer wees het af. In de decennia die daarop volgden werd het plan van tijd tot tijd van stal gehaald. Dit heeft echter nooit geleid tot het uitvoeren van de plannen. De Drentsche Veen - en Middenkanaal Maatschappij zag tenslotte in 1904 definitief af van de plannen voor het project. Ook andere geïnteresseerden zouden de plannen nooit realiseren. Inmiddels was wel vanuit een andere richting de ontsluiting van het noordoostelijk deel van de gemeente gerealiseerd. Het uitblijven van een kanaalverbinding met het Oranjekanaal noodzaakte de marke genoten van Weerdinge zaken te gaan doen met de Stad Groningen. In 1872 sloten de beide partijen een overeenkomst, waarbij Groningen zich verplichtte tot de aanleg van een mond (een kanaalverbinding) vanuit het Stadskanaal tot tien meter in de Weerdinger Veenen. De eigenaren kregen het recht van doorvaart tegen betaling van "inlaat - en doorvaartgeld" aan de stad Groningen. Na de aanleg van deze mond kon het Weerdingerveen door middel van kanalen en wijken open gelegd worden. De Weerdingermond werd als Hoofdkanaal A (Weerdingerkanaal) doorgetrokken in de venen, daarnaast waren er drie hoofdwijken (Kruisdiepen) die haaks op dit kanaal zijn gegraven. Briefwisselingen: * Brief 15 november 1869: Hierin staat vermeld, dat er in de Provinciale Staten weer eens is gesproken ver de toekenning van de financiële steun van honderdduizend gulden aan Hidding. In de betreffende brief worden nog twee voorwaarden gesteld: Deze voorwaarden geven aan, dat niet zal worden uitbetaald dan nadat het werk zal zijn uitgevoerd en dat de toekenning van de subsidie zou vervallen, indien het werk niet binnen vijf jaar zou zijn uitgevoerd. * Brief 4 november 1874: De heer Hidding is inmiddels overleden. De weduwe Hidding en de erven dienen een verzoek in tot verlenging van de vierde voorwaarde van de brief van 1869. Het verzoek wordt gehonoreerd en men krijgt vijf jaren uitstel. * Brief 7 november 1879: Opnieuw wordt verlenging gevraagd. De adressen van de "Volmagten der Weerdinger Marke" en de directeur van Drentsche Veen - en Middenkanaal Maatschappij worden aan de brief toegevoegd om het verzoek te ondersteunen. De termijn wordt nu met twee jaren verlengd. * Brief 14 november 1879: In deze brief worden de twee jaren omgezet in nogmaals vijf jaren. Over het recht van uitmonding van de kanalen op het Stadskanaal moest onderhandeld worden met de stad Groningen. Ook over de hoogte van de verschillende heffingen die aan de turfschepen moesten worden opgelegd vond overleg plaats. Het recht inlaat en uitmonding werd uitgevoerd door een zogenaamde boomsluiter (tol) die de gelden afdroeg aan de stad. De eerste overeenkomst tussen de grondeigenaren en de stad werd op 20 februari 1875 gesloten. * Krant van 4 maart 1896: "Naar men van goede zijde verneemt, is door den Raad der Gemeente Groningen de bezoldiging van de boomgaarder A.Velema alhier van fl 100,00 op fl 150,00 gebracht" * Krant van 1 augustus 1907: "Naar we van betrouwbare zijde vernemen zal de tolboom van de Gemeente Groningen, welke thans in de Weerdingermond ligt nabij de grens van Groningen en Drenthe, worden verlegd in de onmiddellijke omgeving van Ter Apel. De verleden jaar afgebrande boomsluiters woning zal dus op die plaats niet worden herbouwd" Oorspronkelijk lag de boomsluiter nabij de grens van Groningen en Drenthe in de Weerdingermond gelegen in de gemeente Vlagtwedde.
Over de inning van de rechten bij het passeren van de tolboom bestond in 1882 nog een misverstand, getuige onderstaande brief van de burgemeester van Groningen aan de burgemeester van Emmen: "Groningen den 5 augustus 1882 Berigt op het schrijven van 31 juli 1882 no.247 nopens bewijs inlading turf. Den heer Burgemeester van Emmen Ten antwoord op uw hiernevens vermeld schrijven heb ik de eer op te merken dat de heer P.F.Coerten het regt niet heeft om den boomsluiter te Weerdingermond te verbieden schepen met turf beladen door te laten omdat de turf niet betaald is. De boomsluiter moet alle schepen die uit de Weerdingervenen komen tegen betaling van het inlaatgeld doorlaten. Hij behoeft ook geen bewijs van den schipper, nopens den eigenaar of afleveraar van de turf. Alleen de turf uit de Weerdinger venen kan daar komen en het is voor de heffing onverschillig wien de lading toebehoort daar deze altijd van één der marke genoten afkomstig is. Alleen moet de boomsluiter, na betaling een bewijs daarvan afgeven aan den schipper. De door u bedoelde had dus, voor zooveel het den boomsluiter aangaat, een geheel normaal verloop en schipper P.de Vries hoefde geen bewijs hoegenaamd te overleggen. Evenwel heeft hij dit, - met welk doel begrijp ik niet - gedaan en dat kwijtstuk, door mij van den boomsluiter opgevraagd, heb ik de eer op uw verzoek u hierbij toe te zenden. Ofschoon ik niet inzie dat het u tot iets van nut kan zijn, al houdt het ook een onwaarheid in, daar het een geheel overbodig stuk is, heb ik gemeend het u niet te mogen onthouden, maar moet beleefd verzoeken, het na gemaakt gebruik, terug te ontvangen, De burgemeester van Groningen" Gerechtelijk heeft de ontsluiting van de Weerdingermarke nogal wat voeten in aarde gehad, getuige een brief van het parket van officier van Justitie in het Arrondissement Assen, gedateerd 8 mei 1877. "Parket van den officier van Justitie in het arrondissement Assen Assen, de 8 mei 1877 Naar aanleiding van door mij ontvangen missiefe (dienstbrief, officieel schrijven) aan Gedeputeerde Staten de Provincie Drenthe, heb ik de eer u het volgende te berichten. Door de volmachten van der Veenmarke van Weerdinge, gelegen in de gemeente Emmen, werd in 1872 voormeld college en Ged.Staten een verzoekschrift ingediend om ingevolge het Koninklijk Besluit van 17 februari 1819 concessie te bekomen tot vervening der veengronden die de gemelde Marke uitmaken. Dit verzoek, door Ged.Staten bij de Regering overgebracht zijnde, werd tot dusverre uit hoofde van verschillende daartegen bezwaren niet ingewilligd, en de concessie werd dan ook tot heden niet verleend. Intussen werd in Ged. Staten door den hoofdingenieur van den Waterstaat in het 3e district kennis gegeven dat de westelijke tak van het Stadskanaal bij de zoogenaamde Koningsraai, met een daaruit opgaande wijk was doorgetrokken in het Weerdinger veen en dat aldaar reeds met de vervening was begonnen. Ged.Staten wenschen nu, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken, dat tegen de personen, die last gegeven hebben met de vervening in de Weerdinger marke een aanvang te maken, alsmede tegen hen, of althans één of meer van hen, die dezen last uitvoerden, proces-verbaal wordt opgemaakt, ter zake van overtreding van art. 1 van het Koninklijk Besluit van 17 februari 1819 staatsblad no 6. Met het oog op bovenstaande heb ik de eer, uwe te verzoeken, te willen doen onderzoeken, welke personen last gegeven hebben, met de vervening in de Weerdinger marke een aanvang te maken en welke personen die last hebben uitgevoerd, voorts proces-verbaal te doen opmaken van hetgeen reeds te dien opzichte is geschied en de overdracht ten aanzien van de tegen hen opgemaakte religen te horen of te doen horen. Het schijnt wel niet de bedoeling te zijn dat alle bij het verboden werk gebezigde arbeiders vervolgd worden, en verzoek ik u Edelachtbare daarom slechts te willen verbaliseren tegen de opzichters, die bij het werk gebezigd zijn of nog gebezigd worden. Tegen personen, die den last verstrekt hebben van met voormelde vervening een aanvang te maken moet natuurlijk ook verbaliseert worden. De Officier van Justitie." Wonen en werken: Het graafseizoen duurde slecht tien tot twaalf weken. In de resterende tijd moesten de arbeiders elders met los werk proberen hun loon te verdienen. Daardoor ontbrak veelal ook een sterke band met het gebied waar men werkte. Veel van deze seizoenarbeiders kwamen uit de buurgemeente Odoorn. Hier werd al op uitgebreide schaal verveend. Velen zagen echter meer toekomst in het werken in het gebied rond Nieuw Weerdinge. Onder de seizoenarbeiders uit Odoorn en het verderop gelegen Gasselternijeveen bevonden zich al vele Friezen en Groningers. Vooral na 1880 nam de bevolking van Nieuw
Weerdinge snel toe, terwijl er in de buurt van Emmer Compascuum en Emmer
Erfscheidenveen nog maar een tiental veenketen stonden waar de eerste
pioniers zich in hadden gevestigd. Omtrent de aantallen arbeiders zijn
gegevens bewaard gebleven. In 1889 hadden 6 verveners 131 seizoenarbeiders
of ook wel vreemden genoemd aan het werk:
Vijftien van deze personen kwamen uit Drenthe, namelijk 6 uit Ruinen, 3 uit Hoogeveen, 3 uit Roden en 3 uit Odoorn. Uit Friesland kwamen 65 personen waarvan 31 uit Haulerwijk. Ook De Wilp, een grensplaats tussen Groningen en Friesland, was met 15 personen goed vertegenwoordigd. Verder waren er uit Makkinga en Marum elk 6 afkomstig. Uit de provincie Groningen kwamen 40 personen hun boterham in Nieuw Weerdinge verdienen. Hiervan kwamen er 5 uit Onstwedde. In 1890 kwamen 168 vreemden in het veengebied
van Nieuw Weerdinge werken. Dezelfde plaatsen waren nu weer vertegenwoordigd,
waarbij opviel, dat De Wilp nu 25 en Ruinen 18 personen "leverde".
Bovendien kwamen er nu ook arbeiders uit Zevenhuizen (12), Zuidbroek (5)
en uit het Duitse Ost Friesland kwamen 3 arbeiders hun geluk in Nieuw
Weerdinge beproeven. Er kwamen ook steeds meer veenboeren naar deze richting.
Het complete lijstje anno 1890 ziet er als volgt uit:
Bekende namen (en herkomst) van Nieuw Weerdingers die toen al in Nieuw Weerdinge aan het werk waren zijn b.v.: Uit Zevenhuizen kwam Jan Bosklopper Het aantal vreemden breidde zich uit tot 1892 waarna het aanzienlijk daalde. Er bleven echter voldoende krachten over om er voor te zorgen, dat de vervening zich gunstig kon voltrekken tot na de Eerste Wereldoorlog. De vervening ontwikkelde zich zo gunstig, dat vele seizoenarbeiders besloten om zich hier te vestigen. De familienamen van met name de Friezen tonen dit duidelijk aan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan namen als Idema, Duursma, Dijkstra, Aardema, Veenstra, Hummel, Boonstra en Akker. Bekende familienamen uit Groningen, die nu nog in Nieuw Weerdinge voorkomen zijn Schrik, Faber, Draaijer, Camies, enz. Velen vestigden zich in het Noordveen, aan het Derde Kruisdiep en in het Siepelveen. Rond 1900 stonden aan de Pottendijk al vele veenhuisjes. Het Weerdingerkanaal (A) was toen al gegraven tot aan het Noordveen, zo'n 200 meter door de bocht richting Weerdinge. In het Roswinkelerveen, niet behorende bij Nieuw Weerdinge, woonden in 1889 al zo'n 700 mensen op het hoogveen. Veel Nieuw Weerdingers komen oorspronkelijk uit dat gebied. Opmerkelijk is, dat in 1889 vele inwoners van Nieuw Weerdinge in Duitsland werkten, waar de lonen vijf keer hoger waren als in Nederland. Men trok al in het graafseizoen de grens over waar men gemiddeld vier maanden werkte. Door deze trek naar Duitsland kwam men hier mankracht te kort. Dit heeft geduurd tot na de Eerste wereldoorlog. Toen daalden de lonen dusdanig, dat men er niet meer van kon bestaan. In de nadagen van de Eerste Wereldoorlog verbleven in de gemeente Emmen ca. 1000 Belgische vluchtelingen. In Nieuw Weerdinge werd een aantal ondergebracht in hotel Muntinga, nu beter bekend als café-restaurant De Harmonie van de familie Oosterhof en in café Germs aan het Weerdingerkanaal nz. Na de Eerste Wereldoorlog: Voor 1914 was het leven in het veen niet zo ellendig. Het werk was zwaar en het leven hard, maar men had werk en men kon goed leven. Dat veranderde na 1920, toen het werk steeds schaarser werd. Het veengebied was aanvankelijk de plaats waar men goed geld kon verdienen. De lonen stegen afhankelijk van de gezinsgrootte met 200-250%. De prijsstijgingen hielden echter gelijke pas, zodat de regering verplicht werd om maximum prijzen vast te stellen. Dat gold ook voor de turf. De distributie van de turf werd in 1917 overgelaten aan het turfkantoor de Rijks KOlenDIstriButIE (de KODIBIE). Het hoofdkantoor was gevestigd in Nieuw Weerdinge. Nog steeds herinnert een aantal woningen aan die tijd, de zogenaamde distributiewoningen. Die staan er nu nog steeds aan het Weerdingerkanaal zz tussen de N.H.kerk en het Gedempte Achterdiep. Na 1920 begon er een periode van grote werkloosheid. Het loon daalde tot onder het peil van 1914. Vanaf 1923 kwamen de werklozen voor een deel in de werkverschaffing. Ook de middenstanders leden zwaar onder deze crisis. De arbeiders konden als seizoenarbeiders naar Frankrijk gaan. Ook Limburgse mijnen en de droogmakerijen van de Wieringermeer hadden mensen nodig. In 1925 vertrokken veel gezinnen naar de Twentse textielindustrie. Ook gingen er veel grotere gezinnen naar de Philips fabrieken in Eindhoven, onder anderen de families Kooistra met 16 kinderen, de fam.Nijboer, H.Beens en Lindeman uit de Weerdingermond. De families Folkers, Dubbelboer en Brouwer uit Siepelveen en de families L.de Vries en Geert Dijk uit het Noordveen vestigden zich in het Drentse Dorp in Eindhoven. Op 1 januari 1921 telde Nieuw Weerdinge 4510 inwoners; er waren 2271 mannen en 2239 vrouwen. Het was toen groter als het dorp Emmen, dat toen 2382 inwoners telde. Het hoogste aantal inwoners, dat het dorp ooit telde was 5104 op 1 januari 1925. Ondanks de aanwezigheid van Machinefabriek Werkland en de vestigingen van de Gero en de Spanjaard in 1947 bleef de werkloosheid in het dorp hoog. De arbeiders die hier werkten kwamen niet uitsluitend uit Nieuw Weerdinge, maar boden ook werk aan velen uit de omliggende dorpen. De Nieuw Weerdingers kwamen weer in dezelfde situatie terecht als omstreeks 1925; er werd weer naar werk gezocht in andere delen van Nederland en zelfs ver daarbuiten. Velen emigreerden o.a. naar Canada, Australië en Zuid Afrika. Van de vertrekkers binnen Nederland vestigden de meesten zich in de omgeving van Dordrecht, Alblasserdam en Ridderkerk. Ook werkten vele Nieuw Weerdingers mee aan de totstandkoming en ontwikkeling van de Noordoost polder en de Flevopolder. Een aantal heeft zich hier blijvend gevestigd. Het veen was tegen de jaren 70 bijna verdwenen. De laatste vervener in Nieuw Weerdinge was G.Bosklopper. In de landbouw waren, vooral door de mechanisatie van de landbouw, niet meer zoveel arbeidskrachten nodig. In 1975 was de bezetting van de industriële bedrijven in Nieuw Weerdinge:
Migratie van 1956 - 1975:
In de periode 56-75 was er dus een totaal vertrokoverschot van 176 inwoners. Klad in de industrie De vestiging van al deze bedrijven kon echter het verlies aan arbeidsplaatsen in de 80'er jaren niet goedmaken. Dit is ook duidelijk te zien aan de terugloop van het aantal inwoners: in 1975 nog 4045 personen, in 1985 nog maar 3802 personen. Vanaf 1990 tot 1997 stabiliseerde het aantal inwoners zich tussen de 3500 en 3600. Zo'n 2000 mensen minder als in 1925
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||